Niederländische Personalpronomen
1. Person 2. Person 3. Person
(m / f / n)
Subjektform
Singular ik
’k
jij
je
u gij
ge
hij / zij / het
ie / ze / ’t
Plural wij
we
jullie u gij
ge
zij
ze
Objektform
Singular mij
me
jou
je
u u hem / haar / het
’m / d’r /’t
Plural ons jullie u u hen akk.
hun dat.
ze

Worttrennung:

d’r

Aussprache:

IPA: [dər]
Hörbeispiele:   d’r (Info)

Bedeutungen:

[1] umgangssprachlich: unbetonte Objektform der dritten Person Singular Feminininum: sie, ihr

Beispiele:

[1] Hij heeft d’r gezien.
Er hat sie gesehen.

Übersetzungen

Bearbeiten
[1] mijnwoordenboek Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „d’r
[1] Taalunie: Taaladvies: Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
[*] Woordenlijst Nederlandse Taal - Officiële spelling: „d’r