Vorlage:Niederländisch Personalpronomen Übersicht 1

Niederländische Personalpronomen
1. Person 2. Person 3. Person
(m / f / n)
Subjektform
Singular ik jij
je
u gij
ge
hij / zij / het
-ie / ze / 't
Plural wij
we
jullie u gij zij
ze