Präsens Präteritum
1. Person Singular ben was
2. Person Singular bent was
3. Person Singular is was
Plural zijn waren
Konjunktiv Singular weze ware
Imperativ Singular wees!
Partizip wezend geweest
Eigenschaften
Morphologisch Basisverb mit ge-
Unregelmäßiges Verb
Syntaktisch

Worttrennung:

we·zen, Partizip II: ge·weest

Aussprache:

IPA: [ˈwezə(n)]
Hörbeispiele:   wezen (Info)

Bedeutungen:

[1] existieren, sein
[2] Copula sein

Synonyme:

[1, 2] zijn

Beispiele:

[2] Hij zal gezegend wezen.
Er wird gesegnet sein.

Übersetzungen

Bearbeiten
[1, 2] Van Dale Onlinewoordenboek: „wezen
[1, 2] PONS Niederländisch-Deutsch, Stichwort: „wezen
[*] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „wezen
[1, 2] Woorden.org Nederlands woordenboek: „wezen
[*] Woordenlijst Nederlandse Taal - Officiële spelling: „wezen