Präsens Präteritum
1. Person Singular bemoei bemoeide
2. Person Singular bemoeit bemoeide
3. Person Singular bemoeit bemoeide
Plural bemoeien bemoeiden
Konjunktiv Singular bemoeie
Imperativ Singular bemoei!!
Partizip bemoeiend (hebben) bemoeid
Eigenschaften
Morphologisch Untrennbares Verb
Schwaches Verb (-d)
Syntaktisch Reflexives Verb

Worttrennung:

be·moei·en

Aussprache:

IPA: [bəˈmujə(n)]
Hörbeispiele:   bemoeien (Info)

Bedeutungen:

[1] reflexiv: einmischen
[2] sich um jemanden kümmern

Beispiele:

[1] Hij bemoeit zich overal mee.
Er mischt sich in alles ein.
[2]

Charakteristische Wortkombinationen:

[1] zich bemoeien met — sich einmischen

Wortbildungen:

bemoeienis

Übersetzungen

Bearbeiten
[1, 2] Van Dale Onlinewoordenboek: „bemoeien
[1, 2] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „bemoeien