afgevaardigde (Niederländisch) Bearbeiten

Substantiv, m, f Bearbeiten

m Singular Plural

Wortform de afgevaardigde de afgevaardigden

Diminutiv

f Singular Plural

Wortform de afgevaardigde de afgevaardigdes

Diminutiv

Worttrennung:

af·ge·vaar·dig·de, Plural: af·ge·vaar·dig·den, af·ge·vaar·dig·des

Aussprache:

IPA: [ˈɑfχəvardɪχdə]
Hörbeispiele:   afgevaardigde (Info)

Bedeutungen:

[1] Abgeordneter, Abgeordnete

Herkunft:

Partizip von afvaardigen → nl

Beispiele:

[1] De afgevaardigden gingen op reces.

Charakteristische Wortkombinationen:

[1] Huis van Afgevaardigden

Übersetzungen Bearbeiten

[1] Van Dale Onlinewoordenboek: „afgevaardigde
[1] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „afgevaardigde