zus (Niederländisch) Bearbeiten

Substantiv, f Bearbeiten

f Singular Plural

Wortform de zus de zussen

Diminutiv het zusje de zusjes

Worttrennung:

zus

Aussprache:

IPA: [zʏs]
Hörbeispiele:   zus (Info) Plural:   zussen (Info)

Bedeutungen:

[1] weibliches Geschwister

Synonyme:

[1] zuster

Männliche Wortformen:

[1] broer

Verkleinerungsformen:

[1] zusje

Beispiele:

[1] Mijn zus is tien jaar.
Meine Schwester ist zehn Jahre alt.

Übersetzungen Bearbeiten

[1] Van Dale Onlinewoordenboek: „zus
[1] PONS Niederländisch-Deutsch, Stichwort: „zus
[*] Woordenlijst Nederlandse Taal - Officiële spelling: „zus