regenboog (Niederländisch) Bearbeiten

Substantiv, m Bearbeiten

m Singular Plural

Wortform de regenboog de regenbogen

Diminutiv het regenboogje de regenboogjes

Worttrennung:

re·gen·boog, Plural: re·gen·bo·gen

Aussprache:

IPA: [ˈreːɣəmˌboːx], [ˈreːɣəˌboːx]
Hörbeispiele:   regenboog (Info), Plural:   regenbogen (Info)

Bedeutungen:

[1] Regenbogen

Beispiele:

[1] Hij keek gisteren naar de prachtige regenboog.

Wortbildungen:

regenboogcoalitie, regenboogforel, regenboogjacht, regenboogklasse, regenboogtrui, regenboogvlag, regenboogvlies

Übersetzungen Bearbeiten

[1] Niederländischer Wikipedia-Artikel „regenboog
[1] Van Dale Onlinewoordenboek: „regenboog